Annefleur Langedijk
Annefleur Langedijk
Annike Bekius
Renske den Boon
Esther Visser
Vince de Jong
Will van Houten (eindredactie)
Foto's:
Marieke Jansen
dr. B. Kruithof
prof. dr. F. van Vree
drs. L. Wenting
dr. M. Keestra
drs. S. Sitalsing
klik hier voor huidige redactie
Biologisch gezien behoren ze tot één soort en net als mensen vind je ze over de hele wereld: orka’s.i En zoals mensen duizenden talen en dialecten hanteren waarbij we elkaar meestal niet kunnen verstaan, heeft elke orkaclan zijn eigen liedjesrepertoire en is het onwaarschijnlijk dat een orka uit Alaska iets ‘verstaat’ van het lied van een soortgenoot in de wateren rond Vuurland. Dit is het resultaat van culturele diversificatie: naast genetische diversificatie als gevolg van biologische aanpassingen aan de leefomgeving, speelt ook de cultuur van de school een belangrijke rol in het ontstaan van het specifieke liedjesrepertoire van orka’s, maar ook van potvissen en andere walvissoorten.1
‘Deuntjesdialect’ noemt Tijs Goldschmidt het in NRC Handelsblad.2 Naar mijn idee de juiste woordkeuze omdat die het muzikale aspect van het orkalied benadrukt. Maar dat vonden sommige lezers van NRC Handelsblad niet. Zij stoorden zich aan het onderscheid dat Goldschmidt maakt tussen taal en liedjes. ‘Waarom noemen we de vocalisaties van orka’s niet gewoon een taal?’ vroeg een van hen zich af.
Het antwoord op die vraag hangt natuurlijk af van wat je als taal definieert. Het lijkt voor de hand te liggen het gefluit, geknetter en geklik van orka’s taal te noemen, maar taalkundigen en biologen zijn het daar niet altijd over eens. Als je taal definieert als de overdracht van informatie via vocale signalen, dan zou je ook het orkalied daaronder kunnen scharen. Maar het is gebruikelijker taal te definiëren als iets waarbij geen expliciete relatie is tussen een klank en de betekenis daarvan. Oftewel, dezelfde klankbouwstenen kunnen in een andere combinatie andere betekenissen hebben. Bovendien vinden taalkundigen dat orka’s zich niet aan de grammaticale regels houden zoals die voor menselijke talen gelden. Kortom, allemaal goede redenen om het orkalied geen taal te noemen.
Voor vogels gaat min of meer hetzelfde op. Hoewel bij sommige vogels het lied uit een enkel element bestaat dat wordt herhaald (en daarom als ‘roep’ in plaats van ‘lied’ wordt aangeduid), laten andere vogels, zoals de nachtegaal, juist een enorme variatie horen. Toch is het lied van veel zangvogels, zoals zebravinken, ondanks alle variatie tamelijk onveranderlijk. Slechts af en toe wordt een element weggelaten, herhaald of anders gezongen. Maar dat ‘vaste’ lied is wel anders voor elke zebravink of troep zebravinken. Ze hanteren niet allemaal dezelfde elementen en binnen die elementen niet allemaal dezelfde volgorde. Het lijkt er eerder op dat er ‘dialecten’ zijn: bepaalde elementen en de volgorde waarin ze worden gezongen zijn door de cultuur of groep bepaald. Maar omdat we dit om dezelfde redenen als bij de orka’s niet als taal kunnen aanduiden, is ook hier ‘deuntjesdialect’ beter van toepassing.
Daarnaast moeten we beseffen dat het lied van zangvogels vooral tot doel heeft indruk te maken op potentiële partners en om te laten horen waar je vandaan komt. Ook leidt variatie binnen de elementen niet tot een andere functie of betekenis van het liedje, wat wel het geval is in menselijke taal waar dezelfde elementen (woorden) in een andere volgorde een andere en soms zelfs tegenstelde betekenis krijgen. Denk aan ‘man bijt hond’ versus ‘hond bijt man’. Tot vandaag de dag is er geen sluitend bewijs gevonden dat dieren de betekenis van hun vocalisaties kunnen veranderen door de volgorde van de elementen aan te passen, in ieder geval niet op zo’n complexe manier als mensen dat doen. Ook het zebravinkenlied is dus geen taal, maar moet eerder aangeduid worden als muziek.
Maar taal is natuurlijk meer dan woordvolgorde en betekenis. Taal heeft ook een toon, oftewel ze vertoont akoestische aspecten, zoals intonatie en klemtoon, die dezelfde woorden en dezelfde zin vragend, stellend of ironisch kunnen maken. Taalkundigen en fonetici duiden deze akoestische aspecten van spraak aan als ‘prosodie’ om de talige functie te benadrukken. Er zijn echter even goede, zo niet betere redenen te bedenken, om deze ontvankelijkheid voor intonatiepatronen (dan wel melodie), klemtoon (dan wel dynamiek) en ritme ‘muzikale prosodie’ of muzikaliteit te noemen. Het zijn niet toevallig de bouwstenen van muziek.
In de ontwikkeling van een mens is deze muzikaliteit al actief zo’n drie maanden voor de geboorte. In de baarmoeder kunnen baby’s niet alleen de stem van hun moeder herkennen en onderscheiden van andere stemmen, ze kunnen ook melodieën onthouden en die na de geboorte onderscheiden van melodieën die ze nog niet eerder hoorden.3 Dit doen baby’s niet op basis van de volgorde van de geluiden (syntaxis) of de betekenis (semantiek), maar op basis van de waargenomen intonatiecontour, ritmische patronen en het dynamisch verloop van het geluid. Pas veel later in hun ontwikkeling, als baby’s zo’n zes maanden oud zijn, gaat deze muzikale prosodie een rol spelen in wat je het begin van taal zou kunnen noemen, zoals het herkennen van woordgrenzen. Kleine toonbuigingen of specifieke ritmes helpen baby’s de moedertaal te leren.4
Hun taalontwikkeling maakt dus dankbaar gebruik van het op dat moment al negen maanden actieve sensorische systeem voor melodie, ritme en dynamiek. Muzikaliteit wordt dus pas relatief laat in de ontwikkeling van een kind ingezet in het leren van taal en taalspecifieke categorieën zoals fonemen, lettergrepen of woorden. Dit wijst op het bestaan van een preverbaal en preletter stadium dat voorafgaat aan muziek én taal. Het ongeletterde, muzikale luisteren.5
Dit wordt geïllustreerd door een onderzoek van enkele jaren geleden waarin werd vastgesteld dat Franse baby’s anders huilen dan Duitse baby’s. De geluidsopnames die de onderzoekers van tientallen huilende baby’s maakten, lieten op overtuigende wijze horen dat Duitse baby’s over het algemeen huilen met een dalende toonhoogte en Franse baby’s juist met een stijgende toonhoogte om pas op het eind iets te dalen.6 Dit was een verrassende observatie, met name omdat daarvoor altijd werd aangenomen dat een huilende toon altijd zou moeten dalen als fysiologische consequentie van het feit dat bij het produceren van geluid de druk altijd daalt. Maar kennelijk kunnen baby’s van slechts enkele dagen oud zowel de dynamiek als het toonhoogteverloop van hun huilen beïnvloeden en de natuurwetten naar hun hand zetten. Waarom zouden ze dat doen?
De onderzoekers interpreteerden deze verschillen als de eerste, cruciale stappen in de taalontwikkeling. In het gesproken Frans stijgt de intonatie doorgaans, in het Duits daalt die juist. Op basis van het feit dat het menselijk gehoor al in het laatste trimester van de zwangerschap functioneert, concludeerden de onderzoekers dat deze baby’s in deze laatste drie maanden de intonatiepatronen van de gesproken taal in hun omgeving imiteren in hun huilen. Maar bewijst dit inderdaad, zoals de onderzoekers benadrukten, dat taalgevoel al zeer vroeg actief is?
Hoewel de feiten helder en overtuigend lijken, is deze interpretatie wederom een typisch voorbeeld van wat je ‘taalbias’ zou kunnen noemen: het begrijpelijk enthousiasme van taalkundigen om een veelheid aan verschijnselen te interpreteren als talig. In dit geval lijkt me dat een inschattingsfout. Naar mijn idee geven deze pasgeboren baby’s vooral blijk van vaardigheden die hun oorsprong niet in taal hebben, maar juist in de waarneming van muziek, ofwel in hun muzikaliteit.
Onder muzikaliteit versta ik de menselijke capaciteit muziek waar te nemen en te waarderen (dus niet zozeer de kunst van het musiceren). Muzikaliteit wordt ook wel gedefinieerd als een natuurlijke, zich spontaan ontwikkelende aanleg die voor een groot deel gevormd wordt door ons biologische en cognitieve systeem. Die aanleg bestaat uit een samenstel van eigenschappen en vaardigheden waarvan we sommige met andere dieren delen en andere uniek zijn voor de mens. Althans, dat is het huidige vermoeden.7
Door dit complex van eigenschappen – de bouwstenen van muzikaliteit – kunnen we melodische en ritmische patronen waarnemen, onthouden en waarderen. Je kunt daarbij denken aan ‘relatief gehoor’ — het herkennen van een melodie, los van de precieze toonhoogte waarop die gezongen wordt — en ‘maatgevoel’ — het horen van regelmaat in een variërend ritme, noodzakelijk om samen muziek te kunnen maken. Het opmerkelijke is dat deze muzikale basisvaardigheden zich spontaan ontwikkelen bij baby’s en jonge kinderen. En het zou heel goed kunnen dat maatgevoel en relatief gehoor een fundamentele bijdrage leveren aan wat ons muzikale dieren maakt.8
Tekst loopt door onder foto.
De redactie behoudt zich het recht voor om reacties in te korten of te verwijderen indien daar reden toe is.
© 2004–2018 Blind